Zingen de kinderen bij jou in de auto, vraag ik bij de koffie aan een andere chauffeur. Ja, om de beurt mogen ze zingen. Maar of je het zingen kan noemen, het is vaak meer een soort gemurmel in een ritmische cadans.
Leuk zeg, denk ik, met een beetje jalouzie. Bij mij in de auto ben ik het vaak die mee zingt met de kinderliedjes cd.
Bij mij zingen ze alleen uit zichzelf als we de hoek om slaan en de Dagbehandeling zien. We zijn er bijna, we zijn er bijna… Een ritueel om de, voor sommige, erg lange autorit positief af te sluiten. Het lijkt wel een bezwering zo hard als er wordt gezongen of geschreeuwd. Drie maal raden wie er schreeuwen en wie er luid zingen, de jongens of de meisjes?
Bij de tweedehandswinkel koop ik enkele kinder-cd’s. Waaronder een met kinderliedjes als: ik zag twee beren broodjes smeren, twee emmertjes water halen en boer wat zeg je van mijn kippen. Ouderwets gezellig, maar wel met een stevige beat eronder, een kinder-house cd. Opvallend hoe rustig de twee grootste druktemakers ervan worden. Ze zijn meedeinend op de beat verrast als ze flarden van de tekst herkennen. Ik hoor vanaf de achterbank: Falderalderiere, falderalderare. Eindelijk zingen ze uit zichzelf mee.
En zelf zing ik wij zijn piraten, wij zijn pira-a-aten, piraten van de grote zee. Een oorwurm waarmee ik tegenwoordig wakker word. Met dank aan Ernst, Bobby en de rest.