Allie roept: het is lente en wijst naar een boom die al een beetje groen uitloopt. Zijn vader die hem naar de auto begeleidt vertelt hem dat het nog steeds winter is. Nee, het is lente geeft Allie zijn vader van repliek. Wij kijken elkaar met een glimlach aan. Het voelt inderdaad als lente, zo zwoel als deze ochtend is.
Nu het niet meer zo koud is hoef ik niet meer elke ochtend tijd in te calculeren voor het krabben. Bij een van de auto’s moet ik de ramen zowel aan de buitenkant als aan de binnenkant ijsvrij maken. Ondanks de vochtvreters die onder de banken liggen.

Marietje hoeft haar wollen wantjes niet meer aan. Het zijn van die wantjes met een stevig koord door de mouwen. Die losjes uit haar mouwen hangen als ze in de auto zit. Als ze uit de auto klimt blijft het koord achter haar stoeltje hangen. Ze wurmt zich verder en ik kan de stoel nog maar net opvangen, voordat die door haar achter haar aan wordt meegesleept.

Ook hoef ik niet meer de wollen mutsen in de rugzakjes te doen bij het instappen, of de vele sjaals van de grond op te rapen. Of ‘s ochtends van de ouders de vraag te krijgen of ik weet waar die blauwe muts of gele handschoentjes zijn, die gisteren niet mee zijn teruggekomen.

Ja, voor mij mag die lente zo snel mogelijk komen.